PARLAN.DOC: Kurt De Boodt (7)
Man in het duister | Meisje in de fontein | In geval van nood
‘Terrorisme’, wijst een pijl fundamentalisten de weg naar de Grote Markt van Brussel. Gelieve je bom hier te droppen. Je bent nog maar enkele passen op pad met de Austers of je bekijkt Brussel met andere ogen. New Yorkse ogen. Ogen van schrijvers met oog voor werelden achter het geruststellende huidoppervlak. Denkbeeldige werelden. Verhalen die zich in hoofden afspelen maar die daarom niet minder impact hebben. ‘Toerisme’, zet de pijl bezoekers op pad. Austers woordspel is geen Brooklyn folly. Het oud-naar-nieuw-vuurwerk op de Grote Markt ging dit jaar niet door wegens terreurdreiging. Enkele passen terug vraagt Paul Auster of je die drug addicts dan niet hebt gezien. Een man bonkte zijn hoofd tegen een etalageraam. Het ontging je. Auster voelt zich niet op zijn gemak. Zoiets zie je in New York niet, stelt Siri Hustvedt ook jou op je ongemak.
In de geruststellende Parijse luister van de Koninginnegalerij kijkt Paul Auster met verscherpte aandacht om zich heen. Staat hier in de buurt soms een beeld van een vrouw in een fontein? Nee, niet hier. De woorden ‘fontein’ en ‘vrouw’ zetten je op het verkeerde been. Zonder het te weten wandel je een romanwereld binnen. Alweer enkele tellen verder schuiven we achter een tafeltje in ‘t Ogenblik. Je blijft met vraagtekens zitten. Fontein? Beeld? Waar had ie het over? Het antwoord heb je op zak. In een plastic zak zit naast Het verdriet van een Amerikaan van Siri Hustvedt je exemplaar van Man in het duister, Austers zopas in het Nederlands en Deens verschenen roman. Je leest hem in het weekend uit.
*
Het beeld staat een halve straat verder, besef je nu, in het steegje tegenover de Beenhouwersstraat. In de Rue des Bouchers (x2). De straatnaam roept voortaan niet alleen het vrolijke schranslied van Johan Verminnen bij je op, maar ook gruwelbeelden van een vrouw met kettingen aan polsen en enkels, en vier... De fontein zag je nooit werken, was je daarom ontgaan. Een naakt tienermeisje houdt met gestrekte armen een schaal voor zich uit. Beeld van kinderlijke onschuld.
Laat het verhaal nu maar gebeuren. Austers man in het duister, August Brill, vertelt van bladzijde 131 tot 133 over zijn laatste trip naar Europa. In Brussel lunchen ze met de achterneef van zijn vrouw, Jean-Luc. Vooraf lopen ze langs een beeld in een fontein.
“Het restaurant bevond zich in een smalle passage ergens in het stadscentrum, en voordat we naar binnen gingen voor onze maaltijd, nam hij ons mee naar een binnenplaatsje aan het einde van de promenade en liet ons een fontein zien met een bronzen beeld van een waternimf midden in het bassin. Het was geen uitzonderlijk briljant werkstuk – een naakt tienermeisje, iets kleiner dan levensgroot weergegeven – maar ondanks de enigszins stuntelige weergave had het beeld ook iets ontroerends, door de welving van haar rug, denk ik, of door haar kleine borstjes en haar smalle heupen, of anders simpelweg door het kleinschalige van het kunstwerk.”
Het model werd de lerares literatuur van de vijftienjarige Jean-Luc. Die kreeg de leesmicrobe van haar te pakken en werd heimelijk verliefd. Toen brak de oorlog uit. Ze gingen in het verzet. Zij werd in 1942 opgepakt. Hij dook onder. Na de oorlog vernam hij dat het meisje – nu vrouw – van de fontein in een kamp omkwam. Toevallig hoorde hij in een restaurant hoe.
“Jean-Luc verwachtte dat de man zou zeggen dat ze werd opgehangen of tegen de muur gezet en doodgeschoten, maar het bleek dat de commandant een meer traditionele vorm van executie in gedachte had, een methode die eeuwen geleden al uit de mode was geraakt. Jean-Luc kon ons niet aankijken toen hij de woorden sprak. Hij wendde het hoofd af en keek uit het raam, alsof de terechtstelling direct buiten het restaurant plaatsvond, en met een zachte stem die plotseling trilde van emotie, zei hij: ‘Ze werd gevierendeeld.’”
Het Brusselse verhaal krijgt aan het slot van het boek een pendant in Irak. Twee dagen later wil Auster de Brusselse episode niet vertellen op het podium van het Paleis voor Schone Kunsten. Het is waar, althans hij heeft het horen vertellen, is alles wat hij kwijt wil aan Annelies Beck en de tweeduizend toeschouwers in de zaal. Enkele ogenblikken later wordt zijn film The Inner Life of Martin Frost op groot scherm geprojecteerd. Een verhaal over een man die schrijft over een man die schrijft over een man die schrijft... De man die het scenario schreef en regisseerde, kijkt de eerste en de laatste vijf minuten van de vertoning van achter in de zaal toe. Om te zien dat het goed was.
*
Stel dat Georges Simenon dit is, dan is Céline het hele restaurant. ‘Dit’ is een slappe friet in de hand van Paul Auster. Net geen kleine garnaal. Simenon en Céline, twee notoire antisemieten. In zijn waardering voor Céline wil Auster, kleinzoon van joodse migranten, best inconsequent zijn. Een groot schrijver is daarom nog geen groot mens. Walgelijke pamfletten heeft Céline over joden geschreven. Maar dat doet geen afbreuk aan zijn Voyage au bout de la nuit. Namen van schrijvers en filosofen met fascistische sympathieën vallen: T.S. Eliot, W.B. Yeats, Gottfried Benn, Paul De Man, Heidegger. De grootste klootzak kan een meesterwerk schrijven. Het lied is slimmer dan de zanger. Günter Grass’ bekentenis over zijn SS-misstap als 17-jarige maakt zijn Blechtrommel er niet minder op.
Literatuur is empathie. Wat als... Wat als ik de dochter was van nazi’s, vroeg Siri Hustvedt zich als tienermeisje af. Toen werd ze schrijfster.
*
De volgende dag valt het juni-nummer van Poëziekrant in de bus. Je blijkt je te bevinden in het onfrisse gezelschap van Jan Hanlo en Gottfried Benn, van een pedofiel en een (ex)fascist. Vertelt dat wat over hun gedichten? Men leze de Poëziekrant. Bij je interview staat een cartoon met als onderschrift: ‘Alle poëzie is fascistisch’. Zo kort door de bocht heb je dat niet gezegd. Dit is voor rekening van de tekenaar, Jan Van Der Veken. Gedichten zijn meer dan een nieuwe taalorde. Juist daarom is een open taal, zijn ritme, klank, taalmuziek, associatieve ademruimte, meer dan ooit aan de orde. Laat dit een pleidooi zijn voor opnieuw onbeschaamd lyrische lyriek.
Bij de bespreking van Waarop de klok ontwaakt! achteraan de Poëziekrant staat ‘Dadendrang’ afgedrukt. Da’s toevallig. “Oe oe oe etc.,” groet je er Jan Hanlo. Die kloote oote klootzak laat ons een handvol onvergetelijke gedichten na. Zoals: “tsjielp tsjielp tsjielp etc.”.
Op 14 juni 1969 rijdt Jan Hanlo – rijd in de dood o rijd in de dood – zich dood. Drie maanden later word jij geboren. Niets bestaat dat niet iets anders aanraakt.
*
*
Na de zelfgekozen hartstilstand van Hugo Claus is je gedicht niet meer hetzelfde. (Grapje van de buurman.) Gisteren naar De zondvloed gefietst. Je had nog iets van jezelf te goed: In geval van nood.
(…)
En het gedicht als nest?
Verwisselbaar in geval van nood?
Ach, wat nog rest
na het gemiddelde van de jaren
is een steeds minder bibberend
springplankje
Kurt De Boodt
@
Met de rubriek 'PARLAN.DOC' wil Parlando! één Vlaamse dichter(es) een maand lang speciale aandacht schenken. Elke week wordt minstens één bijdrage van hem/haar verwacht. Het PARLAN.DOC-archief is hiernaast na te gaan. Bart Janssen gaf het estafette-stokje door aan Kurt De Boodt. Dit is zijn laatste bijdrage.
‘Terrorisme’, wijst een pijl fundamentalisten de weg naar de Grote Markt van Brussel. Gelieve je bom hier te droppen. Je bent nog maar enkele passen op pad met de Austers of je bekijkt Brussel met andere ogen. New Yorkse ogen. Ogen van schrijvers met oog voor werelden achter het geruststellende huidoppervlak. Denkbeeldige werelden. Verhalen die zich in hoofden afspelen maar die daarom niet minder impact hebben. ‘Toerisme’, zet de pijl bezoekers op pad. Austers woordspel is geen Brooklyn folly. Het oud-naar-nieuw-vuurwerk op de Grote Markt ging dit jaar niet door wegens terreurdreiging. Enkele passen terug vraagt Paul Auster of je die drug addicts dan niet hebt gezien. Een man bonkte zijn hoofd tegen een etalageraam. Het ontging je. Auster voelt zich niet op zijn gemak. Zoiets zie je in New York niet, stelt Siri Hustvedt ook jou op je ongemak.
In de geruststellende Parijse luister van de Koninginnegalerij kijkt Paul Auster met verscherpte aandacht om zich heen. Staat hier in de buurt soms een beeld van een vrouw in een fontein? Nee, niet hier. De woorden ‘fontein’ en ‘vrouw’ zetten je op het verkeerde been. Zonder het te weten wandel je een romanwereld binnen. Alweer enkele tellen verder schuiven we achter een tafeltje in ‘t Ogenblik. Je blijft met vraagtekens zitten. Fontein? Beeld? Waar had ie het over? Het antwoord heb je op zak. In een plastic zak zit naast Het verdriet van een Amerikaan van Siri Hustvedt je exemplaar van Man in het duister, Austers zopas in het Nederlands en Deens verschenen roman. Je leest hem in het weekend uit.
*
Het beeld staat een halve straat verder, besef je nu, in het steegje tegenover de Beenhouwersstraat. In de Rue des Bouchers (x2). De straatnaam roept voortaan niet alleen het vrolijke schranslied van Johan Verminnen bij je op, maar ook gruwelbeelden van een vrouw met kettingen aan polsen en enkels, en vier... De fontein zag je nooit werken, was je daarom ontgaan. Een naakt tienermeisje houdt met gestrekte armen een schaal voor zich uit. Beeld van kinderlijke onschuld.
Laat het verhaal nu maar gebeuren. Austers man in het duister, August Brill, vertelt van bladzijde 131 tot 133 over zijn laatste trip naar Europa. In Brussel lunchen ze met de achterneef van zijn vrouw, Jean-Luc. Vooraf lopen ze langs een beeld in een fontein.
“Het restaurant bevond zich in een smalle passage ergens in het stadscentrum, en voordat we naar binnen gingen voor onze maaltijd, nam hij ons mee naar een binnenplaatsje aan het einde van de promenade en liet ons een fontein zien met een bronzen beeld van een waternimf midden in het bassin. Het was geen uitzonderlijk briljant werkstuk – een naakt tienermeisje, iets kleiner dan levensgroot weergegeven – maar ondanks de enigszins stuntelige weergave had het beeld ook iets ontroerends, door de welving van haar rug, denk ik, of door haar kleine borstjes en haar smalle heupen, of anders simpelweg door het kleinschalige van het kunstwerk.”
Het model werd de lerares literatuur van de vijftienjarige Jean-Luc. Die kreeg de leesmicrobe van haar te pakken en werd heimelijk verliefd. Toen brak de oorlog uit. Ze gingen in het verzet. Zij werd in 1942 opgepakt. Hij dook onder. Na de oorlog vernam hij dat het meisje – nu vrouw – van de fontein in een kamp omkwam. Toevallig hoorde hij in een restaurant hoe.
“Jean-Luc verwachtte dat de man zou zeggen dat ze werd opgehangen of tegen de muur gezet en doodgeschoten, maar het bleek dat de commandant een meer traditionele vorm van executie in gedachte had, een methode die eeuwen geleden al uit de mode was geraakt. Jean-Luc kon ons niet aankijken toen hij de woorden sprak. Hij wendde het hoofd af en keek uit het raam, alsof de terechtstelling direct buiten het restaurant plaatsvond, en met een zachte stem die plotseling trilde van emotie, zei hij: ‘Ze werd gevierendeeld.’”
Het Brusselse verhaal krijgt aan het slot van het boek een pendant in Irak. Twee dagen later wil Auster de Brusselse episode niet vertellen op het podium van het Paleis voor Schone Kunsten. Het is waar, althans hij heeft het horen vertellen, is alles wat hij kwijt wil aan Annelies Beck en de tweeduizend toeschouwers in de zaal. Enkele ogenblikken later wordt zijn film The Inner Life of Martin Frost op groot scherm geprojecteerd. Een verhaal over een man die schrijft over een man die schrijft over een man die schrijft... De man die het scenario schreef en regisseerde, kijkt de eerste en de laatste vijf minuten van de vertoning van achter in de zaal toe. Om te zien dat het goed was.
*
Stel dat Georges Simenon dit is, dan is Céline het hele restaurant. ‘Dit’ is een slappe friet in de hand van Paul Auster. Net geen kleine garnaal. Simenon en Céline, twee notoire antisemieten. In zijn waardering voor Céline wil Auster, kleinzoon van joodse migranten, best inconsequent zijn. Een groot schrijver is daarom nog geen groot mens. Walgelijke pamfletten heeft Céline over joden geschreven. Maar dat doet geen afbreuk aan zijn Voyage au bout de la nuit. Namen van schrijvers en filosofen met fascistische sympathieën vallen: T.S. Eliot, W.B. Yeats, Gottfried Benn, Paul De Man, Heidegger. De grootste klootzak kan een meesterwerk schrijven. Het lied is slimmer dan de zanger. Günter Grass’ bekentenis over zijn SS-misstap als 17-jarige maakt zijn Blechtrommel er niet minder op.
Literatuur is empathie. Wat als... Wat als ik de dochter was van nazi’s, vroeg Siri Hustvedt zich als tienermeisje af. Toen werd ze schrijfster.
*
De volgende dag valt het juni-nummer van Poëziekrant in de bus. Je blijkt je te bevinden in het onfrisse gezelschap van Jan Hanlo en Gottfried Benn, van een pedofiel en een (ex)fascist. Vertelt dat wat over hun gedichten? Men leze de Poëziekrant. Bij je interview staat een cartoon met als onderschrift: ‘Alle poëzie is fascistisch’. Zo kort door de bocht heb je dat niet gezegd. Dit is voor rekening van de tekenaar, Jan Van Der Veken. Gedichten zijn meer dan een nieuwe taalorde. Juist daarom is een open taal, zijn ritme, klank, taalmuziek, associatieve ademruimte, meer dan ooit aan de orde. Laat dit een pleidooi zijn voor opnieuw onbeschaamd lyrische lyriek.
Bij de bespreking van Waarop de klok ontwaakt! achteraan de Poëziekrant staat ‘Dadendrang’ afgedrukt. Da’s toevallig. “Oe oe oe etc.,” groet je er Jan Hanlo. Die kloote oote klootzak laat ons een handvol onvergetelijke gedichten na. Zoals: “tsjielp tsjielp tsjielp etc.”.
Op 14 juni 1969 rijdt Jan Hanlo – rijd in de dood o rijd in de dood – zich dood. Drie maanden later word jij geboren. Niets bestaat dat niet iets anders aanraakt.
*
*
Na de zelfgekozen hartstilstand van Hugo Claus is je gedicht niet meer hetzelfde. (Grapje van de buurman.) Gisteren naar De zondvloed gefietst. Je had nog iets van jezelf te goed: In geval van nood.
(…)
En het gedicht als nest?
Verwisselbaar in geval van nood?
Ach, wat nog rest
na het gemiddelde van de jaren
is een steeds minder bibberend
springplankje
Kurt De Boodt
@
Met de rubriek 'PARLAN.DOC' wil Parlando! één Vlaamse dichter(es) een maand lang speciale aandacht schenken. Elke week wordt minstens één bijdrage van hem/haar verwacht. Het PARLAN.DOC-archief is hiernaast na te gaan. Bart Janssen gaf het estafette-stokje door aan Kurt De Boodt. Dit is zijn laatste bijdrage.
Labels: Parlan.doc
<< Home