maandag, juni 16, 2008

PARLAN.DOC: Kurt De Boodt (2)

De zondvloed / nutteloos gevecht / Tijd en Mens

Liefste webboek,

Heel wat oude bekenden tegen het lijf gelopen bij de opening van De zondvloed, de ruimhartige boekhandel van Johan Vandenbroucke en Ann Meskens in Mechelen. Van vele kennissen was ik het bestaan vergeten. Hier mag ik niet te lang blijven hangen of ik geraak niet meer weg, ken ik mezelf. De combinatie van nieuwe, geramsjte en tweedehandse boeken kan als boekenflirt tellen. Welke wurm wordt door deze drietrapsraket niet van zijn sokken geblazen? Dit is een slinks gesynchroniseerde aanval van borst, kut en bil: de hele boekenkringloop onder één dak! In Vlaanderens grootste keten staat op het ticket achteraan de datum waarop het boek onverbiddelijk de winkel wordt buitengeschopt. De zondvloed gunt boeken een tweede en een derde leven.

Het pand stroomt hoe langer hoe voller met geklink en gelach. Nee, ik wil niemand zien, al helemaal niet spreken. Laat mij maar boekenruggen strelen. Bij de verdieping tweedehands kan ik me moeilijk loswurmen van het onderonsje tussen oud en nieuw. Vele kaften ogen uit de tijd, maar opengeklapt, komen boeken tot leven, springen letters van het blad en op mijn schouders, kruipen woord na woord mijn oorschelp in.“Neem me mee, neem me mee,” smeken de boeken Raymond van het Groenewoud-gewijs. “Samen onder de lamp, lekker onder de dons.” Olalala, boekjes!

Bij de twee schabjes tweedehandse poëzie gaat het van gedrichten en gezangen van Paul Snoek tot Gruwez aan Lagerwal. Wat zal het worden: In geval van nood – het gapende Claus-gat in mijn poëziekast – of de verzamelde gedichten van Rémy C. van de Kerckhove? Rémy wie?

*

“... reeds stervensvaardig zijn nog voor de kracht der jaren / en met de droefenis van het woord ten onder gaan...” lees ik hardop, vooraleer ik de auto start en de letteren in De zondvloed achter me laat knetteren. The proof of the poet is in the reading. Echo en vibrato kruipen volautomatisch in mijn stem. Ik schiet in de lach, blader naar voor, naar achter en weet niet wat ik lees. Is dit nu de poëzie waarmee het mythische tijdschrift Tijd en Mens in 1949 brak met de traditie? Onze fiere Vlaamse pendant van Podium, Cobra, de Vijftigers? Rauwe, onverteerde, niets aan de verbeelding overlatende woorden fluiten langs mijn oren. Ze scanderen en marcheren, schreeuwen zich in kapitalen schor. Ik zoek vlug dekking onder het stuur.

“angst... brandende borsten... dood... doodsangst... doodskreet... dolend lichaam... duisternis... eenzaamheid... gebroken geschokte menselijkheid... gele doden... geraamten... haat... hulpeloosheid... hunkering... het lachen van de dood... lauwe last... machteloze mond... naaktheid... nutteloosheid... nutteloos gevecht... onbevlekte oprechtheid... opstandigheid... onbegrip... onrust... radeloze eeuwen... ren in de dood o ren in de dood... rode doden... schaamte... het verdriet van mijn vreugde... vreselijke oneindigheid... wanhoop... zoekende zwakheid... zwarte doden...”

Hier valt niet mee te lachen. Deze authentieke pathetiek landt baksteenzwaar op de maag. Hier schalt de nauwelijks verpakte pijn van het bloedend en hunkerend zijn na Hiroshima, Nürnberg, Stalingrad. De ontredderde mens Rémy C. van de Kerckhove loopt in zijn existentialistisch en verstechnisch blootje rond in een gekwetste tijd. Hij wil – of kan? – zijn zielenpijn niet hullen in metaforen, heeft er geen ‘mooie’ woorden voor. In het gedicht ‘Art poetique’ voert hij poëzie in de slotverzen op als “een ontlasting van een bijna lichamelijke / last”. Hoe lelijk en onbeholpen formuleert hij zijn poëtica. Zie hem daar zitten, de Mens, met rood aanlopend hoofd zich uitdrukkend, persend op de allerdiepste emoties. Met man en macht verzen uitkakkend. Nee, metaforen zijn niet de sterkste kant van Rémy, constateerde Louis Paul Boon droogjes in het voorwoord bij de postume bloemlezing:

“Van Ostaijen kon met woorden spelen, Burssens had zijn grappige woordspelingen, Bontridder en Claus konden totaal nieuwe en verbijsterende beelden vormen. Van de Kerckhove moet zo iets misschien wel als minderwaardig hebben beschouwd, een spel, iets dat echt niet ernstig was op te nemen. En als hij het ook al eens een enkele keer beproefde – of liever, toepaste omdat het hem in een bepaald gedicht dienstig leek – dan mislukte dat totaal.”

Lucebert trachtte de waanzin van de tijd op poëtische wijze onder woorden te brengen. Zijn “in deze tijd heeft wat men altijd noemde / schoonheid schoonheid haar gezicht verbrand” verwierf de slag- en zeggingskracht van een aforisme. Van de Kerckhove ontlastte zich van haast dezelfde grote boodschap: “het zullen blinde dichters moeten zijn / om d’ondergang waanzinnig te beschrijven / want zij die de kristallen schatten der wereld zien / beminnen te wild te hartstochtelijk de schoonheid / van het zijn.” De blinde dichter RCvdK was verre van een Homeros, Borges of Lucebert. Hij schreef poëzie die “boven het experiment van het woord” wilde staan, boven de poëzie van zijn tijd, bleek al vlug. Met de droefenis van zijn woorden gingen zijn gedichten ten onder nog voor ze goed en wel verschenen.

Drie woorden die Rémy C. van de Kerckhove op een rij zette, gaan nog wel een hele tijd mee: Tijd en Mens. Binnen de literaire overlevering blijft Van de Kerckhove tragisch genoeg een naam dankzij de tijdgenoten die in ‘zijn’ tijdschrift publiceerden. Tone Brulin, Ben Cami, Albert Bontridder, Gaston Burssens, Lucebert, Simon Vinkenoog, Hans Andreus, en vooral de nobele redacteuren die het in de jaren ‘51-‘55 samen met Walravens voor het zeggen hadden: Louis Paul Boon en Hugo Claus. In Feit en tussenkomst, het meeslepende standaardwerk over Tijd en Mens, zet Jos Joosten onze Mechelaar fijntjes op zijn plaats:

“Wanneer Boon later over hem, enigszins laatdunkend, opmerkt: ‘Hij beschouwde Tijd en Mens als zijn eigendom, zijn kapitaal en zijn vlag’, dan is de toon van Boon onterecht. Tot op grote hoogte was het simpelweg wáár, dat het zijn blad was. Om de zeer uiteenlopende figuren die Tijd en Mens uiteindelijk bevolkten bijeen te houden, miste Van de Kerckhove echter als persoon de noodzakelijke diplomatie, het uithoudingsvermogen en vooral het geduld dat Walravens wèl had. Toch verdient de Mechelaar erkenning voor het feit dat hij een van de belangrijkste Vlaamse literaire tijdschriften op gang bracht en door de – altijd moeilijke – beginperiode geholpen heeft. Erkenning die hij, door de combinatie van zijn vroege dood en snel daterende poëziepraktijk, nooit ten volle kreeg.”

Wordt zo dadelijk vervolgd

Kurt De Boodt
@

Met de rubriek 'PARLAN.DOC' wil Parlando! één Vlaamse dichter(es) een maand lang speciale aandacht schenken. Elke week wordt minstens één bijdrage van hem/haar verwacht. Het PARLAN.DOC-archief is hiernaast na te gaan. Bart Janssen gaf het estafette-stokje door aan Kurt De Boodt. Dit is zijn tweede bijdrage.

Labels: