PARLAN.DOC: Frédéric Leroy (4)
4. De merels
It Don't Mean A Thing (If It Ain't Got That Swing)
Die merels, wat een rotkabaal. Waar,
vroeg ik. Maar jongen toch, dáár, zei hij
en wees naar het plafond. In de hersenen
struikelde een kind over een kei. Modder
op de broek. Drek. Word ik weer gezond?
vroeg hij, maar uit zijn mond klonk het als
nooit meer. De lente drong de kamer binnen,
ontblootte deskundig de bleke, fossiele vondst:
wat droge huid, wat beenderen, amper nog
wat bloed. Een bevende mummie in een bed
van staal. Jongen, ik wist niet dat het leven,
dat dit het leven, dat het leven dit maar is.
’s Nachts, als we slapen, laten ze honden los
(gaat de hel open, stinkt het naar Joden,
brandt het in de ovens). Godverdomme,
de mof zit in mijn kop. En hop! De Duke,
dat was nog eens iemand! Sophisticated lady
en de wereld danste en er kwamen rozen
uit mijn trompet. En op de Kwaremont
viel Loeti in de koeiestront. Ik heb
de dood niets te verwijten: de dood is
het einde van een liedje. Het opruimen van
de tafels. De smeerlap is het leven zelf:
hoe het je eerst zacht en breekbaar toelacht
als een meisje en je dan in de ballen knijpt,
je op de stenen liggen laat en voortgaat.
En terwijl het traag aan de horizon verdwijnt
en de dood nog op zich wachten laat, slechts dit:
een stoffig, versleten lijf met broze benen.
De pijn. Het kwistig fluiten van de merels.
Frédéric Leroy
@
Met de rubriek 'PARLAN.DOC' wil Parlando! één Vlaamse dichter(es) een maand lang speciale aandacht schenken. Elke week wordt minstens één bijdrage van hem/haar verwacht. Het PARLAN.DOC-archief is hiernaast na te gaan. Wouter Steyaert gaf het estafette-stokje door aan Frédéric Leroy. Dit is zijn vierde bijdrage.
It Don't Mean A Thing (If It Ain't Got That Swing)
Die merels, wat een rotkabaal. Waar,
vroeg ik. Maar jongen toch, dáár, zei hij
en wees naar het plafond. In de hersenen
struikelde een kind over een kei. Modder
op de broek. Drek. Word ik weer gezond?
vroeg hij, maar uit zijn mond klonk het als
nooit meer. De lente drong de kamer binnen,
ontblootte deskundig de bleke, fossiele vondst:
wat droge huid, wat beenderen, amper nog
wat bloed. Een bevende mummie in een bed
van staal. Jongen, ik wist niet dat het leven,
dat dit het leven, dat het leven dit maar is.
’s Nachts, als we slapen, laten ze honden los
(gaat de hel open, stinkt het naar Joden,
brandt het in de ovens). Godverdomme,
de mof zit in mijn kop. En hop! De Duke,
dat was nog eens iemand! Sophisticated lady
en de wereld danste en er kwamen rozen
uit mijn trompet. En op de Kwaremont
viel Loeti in de koeiestront. Ik heb
de dood niets te verwijten: de dood is
het einde van een liedje. Het opruimen van
de tafels. De smeerlap is het leven zelf:
hoe het je eerst zacht en breekbaar toelacht
als een meisje en je dan in de ballen knijpt,
je op de stenen liggen laat en voortgaat.
En terwijl het traag aan de horizon verdwijnt
en de dood nog op zich wachten laat, slechts dit:
een stoffig, versleten lijf met broze benen.
De pijn. Het kwistig fluiten van de merels.
Frédéric Leroy
@
Met de rubriek 'PARLAN.DOC' wil Parlando! één Vlaamse dichter(es) een maand lang speciale aandacht schenken. Elke week wordt minstens één bijdrage van hem/haar verwacht. Het PARLAN.DOC-archief is hiernaast na te gaan. Wouter Steyaert gaf het estafette-stokje door aan Frédéric Leroy. Dit is zijn vierde bijdrage.
<< Home