PARLAN.DOC: Koenraad Goudeseune (5)
Cantori Davidici
Ik weet niet of het hebben van een geliefkoosde Psalm veel meer zegt dan iets kokets over religieuze ontvankelijkheid, in het bijzonder mijn religieuze ontvankelijkheid, en ik vertrouw bijgevolg nooit helemaal mijn ontroering als die door een countertenor en ondersteund door een in gregoriaanse modus psalmodiërende roerhoorn wordt uitgelokt, zingende:
Zoals een hert
Smacht bij beddingen van water,
Zo smacht ook mijn ziel
Naar u, O God.
Het was op de begrafenis van mijn vader toen die uitvoering mij zo naar de keel greep en het was pas veel later toen ik me over het hoe en het wat van die ontroering vragen begon te stellen.
Wat buig je je neer, mijn ziel
En kreun je over mij?-
Het door mijn vader gekoesterde doodsverlangen waaraan ik enkele dagen daarvoor een geneesheer een klinisch antwoord zag uitvoeren, dat op kerktonen verklankte gevoel, dat doodsverlangen dus,- begreep ik dat nou werkelijk? Kon ik, als een bevoorrechte getuige, dat verlangen met al mijn vezels meevoelen en het ergens plaatsen? Viel het überhaupt te begrijpen? Was het, door de genealogische ader die het geheel mee voedde, ook mij niet helemaal vreemd? Of richtte alleen de muziek iets godsdienstigs met me uit?
Elias Canetti schrijft in een aantekening uit 1952 dat godsdiensten de verschrikkelijke scherpte van de scheiding verzachten en de minder getroffenen, degenen die in leven blijven, hoop inboezemen. ‘Ze bezondigen zich echter voornamelijk aan de gestorvenen, over wie zij beschikken alsof zij daartoe gerechtigd waren en iets over hun lot wisten. Uitlatingen over de volledig verdwenen doden komen mij gewetenloos en lichtvaardig voor. Doordat men iets aanneemt dat over hen wordt beweerd, geeft men hen volledig op, en zij kunnen zich op geen enkele manier verweren. De weerloosheid der doden is het meest onbegrijpelijke feit. Ik houd teveel van mijn doden om ze ergens te plaatsen.’
De Engelen zeiden mijn vader naar een betere plek te zullen ontvoeren, een plek waarover ik in mijn potjeslatijn huilend meezong- ik vond die gedachte niet onverdraaglijk, verre van zelfs, en ook mij is iedere fictie welkom waardoor het gedrag der levenden ten opzichte van elkaar wordt verbeterd. Fictie. Literatuur. Gewetenloos en lichtvaardig vind ik Maurice Maeterlinck allerminst klinken als hij van de doden zegt, vrij vertaald, dat ze niet dan de levenden zijn die we niet meer zien en van de levenden dat ze de doden zijn die we nog niet zien. Maar dit is geen liturgie uiteraard, alleen maar poëzie.
Een decennium eerder, in 1942 schrijft Canetti over muziek: ‘Muziek is alleen al de beste troost, omdat zij geen nieuwe woorden maakt. Zelfs wanneer zij op woorden is gezet, overweegt haar eigen magie en dooft het gevaar der woorden. (…) Muziek is de waarlijke levende geschiedernis van de mensheid, waarvan wij verder alleen dode delen bezitten.’
Misschien eindigt de wereld inderdaad met een liedje, maar mag men het woord, ook het liturgische, zo fanatiek ontzeggen wat men ter verheerlijking de muziek zo blindelings toeschrijft? Ik neurie die van Benno Barnard mee:
Ofwel een hemelse hand
Reikt door een gat in de lucht
En prikt een kurkentrekker
In ons verstand.
Apocalypsen zijn dada per definitie.
Koenraad Goudeseune
@
Met de rubriek 'PARLAN.DOC' wil Parlando! één Vlaamse dichter(es) een maand lang speciale aandacht schenken. Elke week wordt minstens één bijdrage van hem/haar verwacht. Het PARLAN.DOC-archief is hiernaast na te gaan. Benno Barnard gaf het estafette-stokje door aan Koenraad Goudeseune. Dit is zijn laatste bijdrage.
Ik weet niet of het hebben van een geliefkoosde Psalm veel meer zegt dan iets kokets over religieuze ontvankelijkheid, in het bijzonder mijn religieuze ontvankelijkheid, en ik vertrouw bijgevolg nooit helemaal mijn ontroering als die door een countertenor en ondersteund door een in gregoriaanse modus psalmodiërende roerhoorn wordt uitgelokt, zingende:
Zoals een hert
Smacht bij beddingen van water,
Zo smacht ook mijn ziel
Naar u, O God.
Het was op de begrafenis van mijn vader toen die uitvoering mij zo naar de keel greep en het was pas veel later toen ik me over het hoe en het wat van die ontroering vragen begon te stellen.
Wat buig je je neer, mijn ziel
En kreun je over mij?-
Het door mijn vader gekoesterde doodsverlangen waaraan ik enkele dagen daarvoor een geneesheer een klinisch antwoord zag uitvoeren, dat op kerktonen verklankte gevoel, dat doodsverlangen dus,- begreep ik dat nou werkelijk? Kon ik, als een bevoorrechte getuige, dat verlangen met al mijn vezels meevoelen en het ergens plaatsen? Viel het überhaupt te begrijpen? Was het, door de genealogische ader die het geheel mee voedde, ook mij niet helemaal vreemd? Of richtte alleen de muziek iets godsdienstigs met me uit?
Elias Canetti schrijft in een aantekening uit 1952 dat godsdiensten de verschrikkelijke scherpte van de scheiding verzachten en de minder getroffenen, degenen die in leven blijven, hoop inboezemen. ‘Ze bezondigen zich echter voornamelijk aan de gestorvenen, over wie zij beschikken alsof zij daartoe gerechtigd waren en iets over hun lot wisten. Uitlatingen over de volledig verdwenen doden komen mij gewetenloos en lichtvaardig voor. Doordat men iets aanneemt dat over hen wordt beweerd, geeft men hen volledig op, en zij kunnen zich op geen enkele manier verweren. De weerloosheid der doden is het meest onbegrijpelijke feit. Ik houd teveel van mijn doden om ze ergens te plaatsen.’
De Engelen zeiden mijn vader naar een betere plek te zullen ontvoeren, een plek waarover ik in mijn potjeslatijn huilend meezong- ik vond die gedachte niet onverdraaglijk, verre van zelfs, en ook mij is iedere fictie welkom waardoor het gedrag der levenden ten opzichte van elkaar wordt verbeterd. Fictie. Literatuur. Gewetenloos en lichtvaardig vind ik Maurice Maeterlinck allerminst klinken als hij van de doden zegt, vrij vertaald, dat ze niet dan de levenden zijn die we niet meer zien en van de levenden dat ze de doden zijn die we nog niet zien. Maar dit is geen liturgie uiteraard, alleen maar poëzie.
Een decennium eerder, in 1942 schrijft Canetti over muziek: ‘Muziek is alleen al de beste troost, omdat zij geen nieuwe woorden maakt. Zelfs wanneer zij op woorden is gezet, overweegt haar eigen magie en dooft het gevaar der woorden. (…) Muziek is de waarlijke levende geschiedernis van de mensheid, waarvan wij verder alleen dode delen bezitten.’
Misschien eindigt de wereld inderdaad met een liedje, maar mag men het woord, ook het liturgische, zo fanatiek ontzeggen wat men ter verheerlijking de muziek zo blindelings toeschrijft? Ik neurie die van Benno Barnard mee:
Ofwel een hemelse hand
Reikt door een gat in de lucht
En prikt een kurkentrekker
In ons verstand.
Apocalypsen zijn dada per definitie.
Koenraad Goudeseune
@
Met de rubriek 'PARLAN.DOC' wil Parlando! één Vlaamse dichter(es) een maand lang speciale aandacht schenken. Elke week wordt minstens één bijdrage van hem/haar verwacht. Het PARLAN.DOC-archief is hiernaast na te gaan. Benno Barnard gaf het estafette-stokje door aan Koenraad Goudeseune. Dit is zijn laatste bijdrage.
Labels: Parlan.doc
<< Home