dinsdag, november 27, 2007

PARLAN.DOC (26)

BIJ HET SCHRIJVEN VAN EEN BIOGRAFIE

De lont van het toeval in het kruitvat van de inspiratie
(Deel 2)


César Baldaccini, dit César

Verder wandelend doorheen deze Parijse Hades zien we plots onder de lage septemberzon een bronzen grafbeeld blikkeren, weer eens een…kentaur. Die staat op het graf van de Franse beeldhouwer César Baldaccini, in de moderne beeldhouwkunst bekend als César. Hij was een goede kennis van de bronsbeeldhouwer Roel d’Haese, die twintig jaar lang mijn Nieuwpoortse buurman was. Het is een prachtig beeld, volgestouwd met allerlei heterocliete bronsgestolde elementen. Een borstel als staart en tandwielen als schoudergewricht. Nagels en bouten en moeren vormen spierbollen en platte staalstaven trekken strakke spierbanen over rug en flanken.

We vertrekken. Ik wil naar Place Récamier, de plaats waar in de 19e eeuw de Abbaye-aux-Bois stond, de kloosterkerk waar Maurice de Guérin acht maanden voor zijn dood trouwde met Caroline de Gervain. Caroline was een broze achttienjarige schoonheid uit Calcutta. Op weg naar de thans afgebroken kloosterkerk willen wij de Carrefour de la Croix Rouge over, maar wij stoten op een reuzengrote sokkel waarop een bronzen monument staat: een…kentaur van de Franse beeldhouwer César. Het blijkt een uitvergrote kopie te zijn van het beeld dat we zonet zagen op de Cimétière Montparnasse. Dit sculptuur van 4,70 meter hoog is een hommage à Picasso.


Musée Bourdelle

Jaren geleden bezochten we in Montauban het Musée Ingres. Op de rez-de-chaussée van het museum is een ruime zaal waar men de evolutie kan meemaken van de Franse beeldhouwer Bourdelle, een leerling van Rodin. Maar van mijn ouwe vriend (sinds 1963) en beeldhouwer Willem Vermandere wist ik dat deze barokke geweldenaar in Parijs zijn eigen museum had, het bezoeken waard. Op dus naar het huis van Antoine Bourdelle in de rue Antoine-Bourdelle, n° 16. Bourdelle ontwikkelde van een naturalistisch-figuratieve weergave naar een gestileerde en archaïsche stijl, gebaseerd op Romaanse, Byzantijnse en gotische vormen. Bijzonder markant vinden we zijn Beethoven-bustes, steeds veranderend van karakter. En je gelooft het of je gelooft het niet: ook hier worden we aan Maurice de Guérin herinnerd.

Voor de zoveelste keer in zo korte tijd worden we geconfronteerd met een… kentaur, die ons doet herinneren aan het prozagedicht Le Centaure. Maar er is meer. Ons wacht een dubbele beloning. In het immense atelier van Bourdelle wordt onze blik vastgespijkerd op een reuzengrote barokke figuur, een pleisteren ontwerp voor een monument van Adam Mickiewicz. Deze Poolse dichter en vrijheidstrijder werd het onderwerp van het gedicht dat Maurice de Guérin schreef toen hij in de Bretoense religieuze gemeenschap La Chênaie verbleef, een initiatief van abbé Lammenais tot rekatholisering van Frankrijk. La Pologne is het enige gedicht dat Maurice tijdens zijn leven publiceerde. Het verscheen op 29 september 1831, drie weken na de val van Warschau, in L’Avenir, de progressief- katholieke krant van Lamennais en Lacordaire.


Musée du Louvre

Noem het geen ‘toeval’ meer. ‘Toeval’ is ‘wil’ geworden, de wil van de biograaf om zijn onderwerp tot leven te brengen. Verrassingen vallen zomaar niet uit de lucht, de biograaf plukt ze in hun vlucht. We kopen een ticket onder de etherische kegel van het Louvre. Met het ticket in de hand bewonderen we van binnenuit de grootste van de glazen piramides die de Chinees-Amerikaanse architect Ieoh Ming Pei heeft ontworpen. Vanuit dit museale centrum wil ik twee locaties bezoeken, de intieme ruimte waar we de schilderijen van Lorrain en Poussin kunnen bewonderen en de zalen van de Griekse, Etruskische en Romeinse oudheden. Het zijn twee locaties die Maurice de Guérin hebben geïnspireerd tot het schrijven van zijn beide meesterwerken, Le Centaure en La Bacchante.

Er bestaan belangrijke teksten waarin het verband wordt verduidelijkt tussen deze prozagedichten en de beeldende kunsten. Onder meer in Lectures guériniennnes, de referaten van de Colloque International (15-17 juillet 1988) die ontstonden uit de samenwerking van de Centre d’Études Romantiques, Université Paul Valéry ( Montpellier III) met het Musée-Château du Cayla Maurice et Eugénie de Guérin. Voor het verband tussen de dichter Maurice de Guérin en het Louvre moeten wij Annie-France Laurens lezen en haar essay ‘La réception des antiques du Louvre dans Le Centaure et La Bacchante de Maurice de Guérin’. Het klimaat dat het proza van Guérin kleurt, komt uit de schilderijen van Lorrain en Poussin. Guérin zag bovendien de fameuze zuidelijke metope van het Parthenon, naar Frankrijk meegebracht door Choiseul-Gouffier, diplomaat en vriend van Talleyrand. Daarop zien we een kentaur die een vrouw ontvoert. Guérin zag bovendien de sarcofaag uit de collectie van Borghese, met een dubbel tweespan van oude en jonge kentauren die de wagens van Dionysos en Ariane begeleiden.


Guérinland

Mijn confrontatie met Maurice de Guérin wordt nu al jaren gekleurd door het toeval. De laatste toevalstreffer die me te binnen schiet overviel me tijdens ons recentste verblijf in de albigeois. Een grote opgolvende bocht brengt ons vanuit de omringende bossen naar het nabije dorp Campagnac en een openplooiend landschap met eindeloze vignobles. Er valt geen kat te bekennen. We parkeren onze Renault Megane onder het brede bladerendak van een eeuwenoude eik. Er staat een handvol huizen rond een onopvallende dorpskerk. Hier huwde in 1802 Joseph de Guérin met Victoire-Gertrude Fontanilles, de dochter van een grote wijnboer. Maurice was hun vierde en jongste kind, een frêle en broze jongen. Hij was bovendien de jongste zoon, zodat hij uitgesloten was van de familie-erfenis en bijgevolg op het priesterschap was aangewezen. Priesterschap dat hij gelukkig voor ons verdisconteerde in dichterschap.

Maar goed. We slenteren door het dorp en snuiven een stukje literatuurgeschiedenis op. Campagnac telt hooguit tien huizen en ligt langs de weg van Gaillac naar Saint-Antonin-Noble-Val. We wandelen nog even naar het einde van het dorp. Soms moeten we uitwijken naar de graskant voor een zeldzame auto. Wijnboeren die naar hun vignobles rijden. Op de dorpsgrens zien we een bord. Domaine du Barry nodigt ons uit voor een dégustation. Elk glas gekoelde witte wijn en elk glas gekoelde gaillacoise (méthode champinoise van de Gaillac) is welkom onder de verschroeiende zon van de Languedoc. In het proeflokaal is het kalm en koel. Houten tonnen golven hun ruggen door een overwelfde ruimte. De dame is gul en vriendelijk. Zij schenkt geen bodempjes, maar halfvolle glazen. En we praten. Waar we verblijven? Hoelang we verblijven? Wat wij hier komen doen? Een boek schrijven over Maurice de Guérin, zeggen we. En als ik op het punt sta om haar te vertellen wie die Guérin is, zet zij haar fles neer en grote ogen op. Zij kijkt ons verwonderd en gul glimlachend aan. Mag ik jullie wat zeggen, zegt ze met de nodige envergure. Ik zal jullie even wat zeggen, zegt ze na een retorische adempauze. Wat ik wil zeggen, is: jullie staan hier te drinken in het…geboortehuis van Victoire-Gertrude Fontanilles, de moeder van Maurice de Guérin…


De oesterparel op de bodem van de oceaan

Aan poëzie denken was voor mij denken aan Rainer Maria Rilke. Rilke was een halve eeuw lang mijn prototype, mijn idool als dichter. Leven en werk in onverbrekelijke eenheid. En toen kwam de grote onbekende in mijn leven: Maurice de Guérin, die jong gestorven Franse dichter uit de Romantiek. Le Centaure, zijn hoofdwerk, werd in 1910 vertaald door … Rainer Maria Rilke..

Ik deel zijn afkeer van het literaire leven en beaam wat hij schrijft aan Hippolyte de la Morvonnais, een dichter met eelt op de ‘ellebogen’ en een vriend met wie hij brak : ‘Mon esprit est casanier et fuit toute aventure; celle du monde littéraire répugne directement à son humeur, et même, soit dit sans le moindre suffisance, il la dédaigne. Elle lui semble imaginaire, soit dans son essence, soit dans le prix qu’on y poursuit, et partant, mortellement blessée d’un secret ridicule.’

Aan zijn enige grote vriend Jules Barbey d’Aurevilly schreef hij: ‘Uit dit vervloekte brein zal ik nooit iets goeds weten te halen, en toch ben ik er zeker van dat het iets bevat dat niet geheel zonder waarde is. Dat is het lot van de oesterparel op de bodem van de oceaan. Hoeveel zijn er niet, en juist de allergaafste, die nooit aan het daglicht zullen worden gebracht.’ Ik ontleen deze vertaalde regels aan de Nederlandse poëzievertaler Maarten Elzinga, die in het nawoord van zijn prachtige Guérinvertaling schrijft over het ‘ontegenzeggelijk modern karakter’ van Guérins prozagedichten. ‘Het maakt hem’, aldus Elzinga, ‘tot een voorloper van dichters als Mallarmé, Hofmannsthal en Rilke, die eveneens bijna verstomden doordat zij er niet in slaagden een taal te scheppen die aan hun absolute eisen kon voldoen.’

Hedwig Speliers
@


Bronnen:

Maurice de Guérin. Poésie. Préface de Marc Fumaroli. NRF, Éditions Gallimard, 1984.

Barbey d’Aurevilly, Memorandum I en Memorandum II. In : Oeuvres romanesques complètes. Tome II. NRF, Bibliothèque de la Pléiade, Éditions Gallimard, 1966.

Maurice de Guérin, De kentaur en De bacchante. Vertaald door Maarten Elzinga, Wagner & Van Santen, 1999.

Met de rubriek 'PARLAN.DOC' wil Parlando! één Vlaamse dichter(es) een maand lang speciale aandacht schenken. Elke week wordt minstens één bijdrage van hem/haar verwacht. Het PARLAN.DOC-archief is hiernaast na te gaan. Peter Theunynck gaf het estafette-stokje door aan Hedwig Speliers. Dit is zijn vierde bijdrage.

Labels: