PARLAN.DOC (26)
BIJ HET SCHRIJVEN VAN EEN BIOGRAFIE
De lont van het toeval in het kruitvat van de inspiratie
(Deel 1)
Een prozadichter
Aan poëzie denken was voor mij denken aan Rainer Maria Rilke. Rilke is een halve eeuw lang mijn prototype van de dichter geweest. Leven en werk in onverbrekelijke eenheid. Een trapje lager op de ladder stond Van Ostaijen. Ook Paul van Ostaijen, zij het iets minder, beantwoordde aan het profiel van mijn volmaakte dichter. Iets te lokaal Antwerps toch.
En toen kwam de grote onbekende in mijn leven: Maurice de Guérin, een Franse dichter uit de Romantiek. Le Centaure, zijn hoofdwerk, werd in 1910 vertaald door mijn idool…Rainer Maria Rilke. Guérin stierf aan tuberculose. Dichters die jong sterven zijn sowieso groot. Zij dragen, welke waarde zij ook hebben, een aureooltje van poëticale heiligheid. Aanvankelijk was hij een epigoon van Lamartine en Sainte-Beuve. Niks bijzonders dus. Pas door de dood van een beminde vrouw, Marie de la Morvonnais, vond hij zijn definitieve vorm. Het prozagedicht. Ik geef het toe, levenslang had ik een hekel aan prozagedichten. Niet autonoom genoeg vond ik. Maar Guérin heeft mijn blik binnenste buiten gekeerd.
Guérin schreef weinig of niets. Hoop en al drie korte prozagedichten van een 12-tal bladzijden en veel jeugdzonden. De dichter als luiaard, dat zegt me wat. Bovendien publiceerde hij niets. En zijn schrijfsels heeft hij in het vuur gegooid. Letterlijk. Gelukkig had hij een handvol goede vrienden (zeldzaamheid onder dichters). Uit bewondering voor zijn talent kopieerden zij zijn weinige werk. Over dit weinige werk en dit korte leven schrijf ik momenteel een uitvoerige biografie.
Poëzie & wijn
In de zomer van 2003 reisden wij, mijn vrouw en ik, naar Zuid-West Frankrijk. We huurden een mas tussen de vignobles van de albigeois. Het dorp le Verdier, het gehucht la Vèle en de mas zijn zovele spelden in de hooiberg van een weids wijnlandschap op het kruispunt van de Rouergue, de Quercy en de Languedoc. Met de Groene Michelin in de hand gingen we op stap in de omgeving. Michelin deed ons watertanden van een dichterssite heel dichtbij, de gentilhommière le Cayla. Een klein kasteeltje, zeg maar. Daar werden in het begin van de 19e eeuw twee romantische zielen geboren, Maurice en Eugénie de Guérin. Een broer en een zus, een dichter en een dichteres. Zij waren daarenboven een beetje verliefd op elkaar en wie de liefde van Lord Byron voor zijn halfzus Augusta kent, weet dat er verlangen naar incest in de lucht hangt.
Jean Jaurès als recensent
Maurice en Eugénie de Guérin liggen begraven in Andillac, een schattig dorp nabij le Cayla. Joseph de Guérin, hun vader, was er burgemeester tijdens de Restauration (1814-1830). Na het bezoek aan het graf begon het toevalligheden te regenen in mijn leven. Die toevalligheden dwongen mij om het boek te schrijven dat ik schrijf. Zo staat op de stèle van hun grafsteen een bronzen plaquette van Gabriel Pech, een beeldhouwer uit de streek. Pech is ook de beeldhouwer van het grote, witmarmeren monument in Carmaux, een centrum van uitgestorven kolenmijnen. Centraal in dit groepsbeeld staat de beroemde socialist en pacifist Jean Jaurès. Jaurès was niet alleen een politieker. Hij hield van boeken en van schrijvers. Zo bleef hij levenslang bevriend met zijn klasgenoot Abel Lefranc (1863-1952). Lefranc, een notoir Rabelaiskenner, was professor aan het Collège de France en… de eerste biograaf van Maurice de Guérin. Jaurès schreef in 1911 een recensie van dit boek, die nooit verscheen en pas in 1933 weer opdook. Abel Lefranc heeft ze gepubliceerd in een van de eerste nummers van L’Amitié Guérinienne, een jaarboek dat nog steeds bestaat.
Wijn & poëzie
Toen heb ik besloten om jaarlijks terug te keren naar le Cayla, dat zowel museum is als archief. De Gaillacwijnen zijn licht en smaakvol. De bewoners zijn eenvoudig en vriendelijk. De streek is zonnig en attractief. En aan research doen in le Cayla is een sinecure. Ik begon er bovendien aan een nieuwe bundel, Len de l’el en schreef ter plekke heel wat Guériniaans geparfumeerde gedichten. Ik wou drie cycli, een over de albigeois, een over le Cayla en een over de katharen. Maar hoe moest ik die katharen plaatsen binnen mijn ‘verhaal’? Toeval stak een handje toe. Terwijl ik alle dagbladkritieken doornam na 1861, het jaar waarin het verzamelde werk van Maurice verscheen, viel ik op een artikel waarin de link werd gelegd tussen het kathaarse manicheïsme en manicheïstische tendensen in Le Centaure, het prozagedicht van Guérin. Eureka!
Canon Power Shot & Parijs
Mijn nieuwsgierigheid is geprikkeld. Ik wil van nu af aan letterlijk in de voetsporen van Guérin stappen. Ik koop dus een digitaal cameraatje, een Canon Power Shot. Met Picasa2 zet ik de foto’s op mijn pc en gebruik ze als geheugensteun. Die sporen voeren mij meteen naar het hart van Frankrijk. Maurice verliet op zijn elfde zijn vaderhuis. Hij kwam eerst terecht in Toulouse en daarna voorgoed in Parijs. Zoals die andere jongen uit de provincie, Lucien Chardon, alias Lucien de Rubempré in Illusions perdues. In zijn schitterende roman laat Balzac hem op zeker ogenblik uitroepen: ‘Parijs is de stad van de schrijvers, de denkers, de dichters. Alleen hier wordt roem geboren.’
Op naar Parijs dus. Met onze Oostendse vrienden Joël en Erna S. delen we een kleine flat aan de voet van Montmartre, in de rue Lepic. We logeren op twee huizen van Theo en Vincent van Gogh. Joël, een gewezen militair, is onze onfeilbare gps in het Parijse labyrint. TGV, metro, appartement, alles regelt hij correct. Maar door een vergissing van onze Belgische verhuurster kunnen we maar een week later dan gepland onze duplex betrekken. Geen nood, die vergissing wordt een gelukkig toeval. Bij een bezoek aan het Collège Stanislas horen we dat deze eerbiedwaardige instelling 200 jaar bestaat en we worden meteen op het herdenkingsfeest uitgenodigd. Stanislas (Genaraal de Gaulle was er student) is het college dat een grote rol speelt in het leven van Maurice: eerst als leerling, daarna als pedagogisch klusjesman. Stanislas honoreert hem net genoeg om niet te verhongeren.
Champagnefeest
Het is zondagvoormiddag. Zonnige zondag. In de lange, smalle rue Notre Dame zien we van ver al de wapperende driekleur hangen. We worden meegezogen door een stroom van uniformen, leerlingen komen van de kerk waar het tweehonderdjarige bestaan van het college met een eucharistieviering werd opgeluisterd. We stromen mee naar binnen. Op twee grote speelplaatsen zijn lange tafels aangebracht. Tafels waarop rijen boeken en snuisterijen, speldjes, dassen, kopjes en schoteltjes met de insignes van Stanislas. Ik koop een speldje van Stan. Ik koop een kokanjeblauwe das van Stan. Maar wat mij als biograaf het meest interesseert zijn de beide, pas verschenen werken over het college met klinkende titels: L’épopée de Stan 1804-2004 en Le collège Stanislas. Deux siècles d'éducation. In die boeken vind ik de sfeer van de Restauration terug, van de rekatholisering van Frankrijk. Een college met succesrijke en beroemde oud-leerlingen zoals de psychiater-structuralist Jacques Lacan, de fysicus Maurice de Broglie, de oceanograaf Jacques-Yves Cousteau, de literatuurhistoricus Pierre de Boisdeffre, de schilder Théodore Géricault, de componist Albert Roussel, de romancier Anatole France, de toneelauteur Edmond Rostand, de modeontwerper Christian Dior, generaal en president Charles de Gaulle, de oorlogspiloot Georges Guynemer die op 11 september 1917 omkwam in Poelkapelle en waarover de Vlaamse professor Herman Uyttersprot zijn laatste artikel schreef. Vergeten we niet oud-minister Pierre-Christian Taittinger, familie van het beroemde champagnehuis. En last not least…Maurice de Guérin.
Op weer andere rijen tafels versierd met in de wind wapperende papieren tafellakens staan de glazen. Champagneglazen, minder kan niet voor een bicentenaire. We drinken Taittinger, uiteraard. We drinken tegen de sterren op. We praten met oude oud-leerlingen. En met de archivaris van het college, een stokoude, keurige geklede heer. Over Maurice de Guérin, uiteraard.
Vie romantique
Tussen de rue Lepic en de rue des Abesses gaat mijn hart sneller kloppen. Mijn oog valt op het straatnaambord rue de Joseph de Maistre. Louter toeval. Henriette-Marie de Maistre, een jonge gehuwde vrouw voor wie het hart van Guérin passioneel op hol sloeg, was een nichtje van de beroemde anti-revolutionaire filosoof…Vooruit nu maar, Sherlock Holmes, neem je vergrootglas en ga op zoek naar alle straten, pleintjes en plaatsen waar Maurice zijn sporen drukte. Bedenk een romantische route door de lichtstad.
In de rue Chaptale, niet ver van de Moulin Rouge, bezoeken we de George Sand-tentoonstelling in het mooie Musée de la Vie Romantique. Ik heb een boontje voor George Sand, geen groot schrijfster maar wel een grote literaire persoonlijkheid. En meer. Ik ben haar dankbaar. Sand was het die Maurice de Guérin heeft ontdekt. In Revue des deux mondes (1840) stelt zij hem een jaar na zijn dood aan het Franse leespubliek voor met een ruime introductie en de eerste publicatie van Le Centaure. Nauwelijks stap ik over de drempel van dit museum, het voormalige atelier van Ary Scheffer, een Nederlands schilder en vriend van George Sand, of mijn oog valt op een prachtige tekening van Delacroix. De tekening van een…kentaur.
Een meneer van marmer
ʹs Namiddags vallen we opnieuw van de ene verwondering in de andere. Het liefst had ik de cimétière Père Lachaise bezocht. Maar we zijn nu eenmaal in de omgeving van de cimétière de Montparnasse. We bereiken de uitgestrekte begraafplaats langs de ingang van de Boulevard Edgar-Quinet, dicht bij de boulevard de Raspail. Deze begraafplaats is een van de grootste van Parijs en werd in 1824 in gebruik genomen. We vinden het graf van Baudelaire, passeren voorbij het graf van de moderne toneelschrijver Ionesco, van de zanger Gainsbourg en van de uitgever Hachette.
Plots staan we voor het protserige zerk van een zekere Honoré Champion. Ik draag die dag een groene shirt met daarop de witte letters Champion. Mijn vriend Joël, een voortreffelijk fotograaf, ziet wat ik zie en zegt: Hedwig, ga eens zitten op dat zerk. En ik neem plaats voor deze marmeren meneer met marmeren haren en een marmeren strik. Hij staat afgebeeld voor een marmeren bibliotheek, half versluierd achter een marmeren gordijn. Hij leest aan een marmeren tafeltje in een marmeren boek. Pas als ik terug in Oostende ben, weet ik wie die man van marmer is en besef ik het belang van die foto. Honoré Champion, ontdek ik, is de uitgever van de eerste biografie van Maurice de Guérin. De biografie geschreven door Abel Lefranc (zie boven). Henri Champion is een van Frankrijks belangrijkste wetenschappelijke uitgevers en had (heeft) zijn boekhandel-drukkerij op de Quai Malaquais 5. Champion is bovendien de uitgever van het recentste belangrijke werk over Maurice de Guérin met als auteur Marie-Cathérine Huet-Brichard, maître de conférences à l’Université de Toulouse le Mirail.^
Hedwig Speliers
@
Met de rubriek 'PARLAN.DOC' wil Parlando! één Vlaamse dichter(es) een maand lang speciale aandacht schenken. Elke week wordt minstens één bijdrage van hem/haar verwacht. Het PARLAN.DOC-archief is hiernaast na te gaan. Peter Theunynck gaf het estafette-stokje door aan Hedwig Speliers. Dit is zijn derde bijdrage.
De lont van het toeval in het kruitvat van de inspiratie
(Deel 1)
Een prozadichter
Aan poëzie denken was voor mij denken aan Rainer Maria Rilke. Rilke is een halve eeuw lang mijn prototype van de dichter geweest. Leven en werk in onverbrekelijke eenheid. Een trapje lager op de ladder stond Van Ostaijen. Ook Paul van Ostaijen, zij het iets minder, beantwoordde aan het profiel van mijn volmaakte dichter. Iets te lokaal Antwerps toch.
En toen kwam de grote onbekende in mijn leven: Maurice de Guérin, een Franse dichter uit de Romantiek. Le Centaure, zijn hoofdwerk, werd in 1910 vertaald door mijn idool…Rainer Maria Rilke. Guérin stierf aan tuberculose. Dichters die jong sterven zijn sowieso groot. Zij dragen, welke waarde zij ook hebben, een aureooltje van poëticale heiligheid. Aanvankelijk was hij een epigoon van Lamartine en Sainte-Beuve. Niks bijzonders dus. Pas door de dood van een beminde vrouw, Marie de la Morvonnais, vond hij zijn definitieve vorm. Het prozagedicht. Ik geef het toe, levenslang had ik een hekel aan prozagedichten. Niet autonoom genoeg vond ik. Maar Guérin heeft mijn blik binnenste buiten gekeerd.
Guérin schreef weinig of niets. Hoop en al drie korte prozagedichten van een 12-tal bladzijden en veel jeugdzonden. De dichter als luiaard, dat zegt me wat. Bovendien publiceerde hij niets. En zijn schrijfsels heeft hij in het vuur gegooid. Letterlijk. Gelukkig had hij een handvol goede vrienden (zeldzaamheid onder dichters). Uit bewondering voor zijn talent kopieerden zij zijn weinige werk. Over dit weinige werk en dit korte leven schrijf ik momenteel een uitvoerige biografie.
Poëzie & wijn
In de zomer van 2003 reisden wij, mijn vrouw en ik, naar Zuid-West Frankrijk. We huurden een mas tussen de vignobles van de albigeois. Het dorp le Verdier, het gehucht la Vèle en de mas zijn zovele spelden in de hooiberg van een weids wijnlandschap op het kruispunt van de Rouergue, de Quercy en de Languedoc. Met de Groene Michelin in de hand gingen we op stap in de omgeving. Michelin deed ons watertanden van een dichterssite heel dichtbij, de gentilhommière le Cayla. Een klein kasteeltje, zeg maar. Daar werden in het begin van de 19e eeuw twee romantische zielen geboren, Maurice en Eugénie de Guérin. Een broer en een zus, een dichter en een dichteres. Zij waren daarenboven een beetje verliefd op elkaar en wie de liefde van Lord Byron voor zijn halfzus Augusta kent, weet dat er verlangen naar incest in de lucht hangt.
Jean Jaurès als recensent
Maurice en Eugénie de Guérin liggen begraven in Andillac, een schattig dorp nabij le Cayla. Joseph de Guérin, hun vader, was er burgemeester tijdens de Restauration (1814-1830). Na het bezoek aan het graf begon het toevalligheden te regenen in mijn leven. Die toevalligheden dwongen mij om het boek te schrijven dat ik schrijf. Zo staat op de stèle van hun grafsteen een bronzen plaquette van Gabriel Pech, een beeldhouwer uit de streek. Pech is ook de beeldhouwer van het grote, witmarmeren monument in Carmaux, een centrum van uitgestorven kolenmijnen. Centraal in dit groepsbeeld staat de beroemde socialist en pacifist Jean Jaurès. Jaurès was niet alleen een politieker. Hij hield van boeken en van schrijvers. Zo bleef hij levenslang bevriend met zijn klasgenoot Abel Lefranc (1863-1952). Lefranc, een notoir Rabelaiskenner, was professor aan het Collège de France en… de eerste biograaf van Maurice de Guérin. Jaurès schreef in 1911 een recensie van dit boek, die nooit verscheen en pas in 1933 weer opdook. Abel Lefranc heeft ze gepubliceerd in een van de eerste nummers van L’Amitié Guérinienne, een jaarboek dat nog steeds bestaat.
Wijn & poëzie
Toen heb ik besloten om jaarlijks terug te keren naar le Cayla, dat zowel museum is als archief. De Gaillacwijnen zijn licht en smaakvol. De bewoners zijn eenvoudig en vriendelijk. De streek is zonnig en attractief. En aan research doen in le Cayla is een sinecure. Ik begon er bovendien aan een nieuwe bundel, Len de l’el en schreef ter plekke heel wat Guériniaans geparfumeerde gedichten. Ik wou drie cycli, een over de albigeois, een over le Cayla en een over de katharen. Maar hoe moest ik die katharen plaatsen binnen mijn ‘verhaal’? Toeval stak een handje toe. Terwijl ik alle dagbladkritieken doornam na 1861, het jaar waarin het verzamelde werk van Maurice verscheen, viel ik op een artikel waarin de link werd gelegd tussen het kathaarse manicheïsme en manicheïstische tendensen in Le Centaure, het prozagedicht van Guérin. Eureka!
Canon Power Shot & Parijs
Mijn nieuwsgierigheid is geprikkeld. Ik wil van nu af aan letterlijk in de voetsporen van Guérin stappen. Ik koop dus een digitaal cameraatje, een Canon Power Shot. Met Picasa2 zet ik de foto’s op mijn pc en gebruik ze als geheugensteun. Die sporen voeren mij meteen naar het hart van Frankrijk. Maurice verliet op zijn elfde zijn vaderhuis. Hij kwam eerst terecht in Toulouse en daarna voorgoed in Parijs. Zoals die andere jongen uit de provincie, Lucien Chardon, alias Lucien de Rubempré in Illusions perdues. In zijn schitterende roman laat Balzac hem op zeker ogenblik uitroepen: ‘Parijs is de stad van de schrijvers, de denkers, de dichters. Alleen hier wordt roem geboren.’
Op naar Parijs dus. Met onze Oostendse vrienden Joël en Erna S. delen we een kleine flat aan de voet van Montmartre, in de rue Lepic. We logeren op twee huizen van Theo en Vincent van Gogh. Joël, een gewezen militair, is onze onfeilbare gps in het Parijse labyrint. TGV, metro, appartement, alles regelt hij correct. Maar door een vergissing van onze Belgische verhuurster kunnen we maar een week later dan gepland onze duplex betrekken. Geen nood, die vergissing wordt een gelukkig toeval. Bij een bezoek aan het Collège Stanislas horen we dat deze eerbiedwaardige instelling 200 jaar bestaat en we worden meteen op het herdenkingsfeest uitgenodigd. Stanislas (Genaraal de Gaulle was er student) is het college dat een grote rol speelt in het leven van Maurice: eerst als leerling, daarna als pedagogisch klusjesman. Stanislas honoreert hem net genoeg om niet te verhongeren.
Champagnefeest
Het is zondagvoormiddag. Zonnige zondag. In de lange, smalle rue Notre Dame zien we van ver al de wapperende driekleur hangen. We worden meegezogen door een stroom van uniformen, leerlingen komen van de kerk waar het tweehonderdjarige bestaan van het college met een eucharistieviering werd opgeluisterd. We stromen mee naar binnen. Op twee grote speelplaatsen zijn lange tafels aangebracht. Tafels waarop rijen boeken en snuisterijen, speldjes, dassen, kopjes en schoteltjes met de insignes van Stanislas. Ik koop een speldje van Stan. Ik koop een kokanjeblauwe das van Stan. Maar wat mij als biograaf het meest interesseert zijn de beide, pas verschenen werken over het college met klinkende titels: L’épopée de Stan 1804-2004 en Le collège Stanislas. Deux siècles d'éducation. In die boeken vind ik de sfeer van de Restauration terug, van de rekatholisering van Frankrijk. Een college met succesrijke en beroemde oud-leerlingen zoals de psychiater-structuralist Jacques Lacan, de fysicus Maurice de Broglie, de oceanograaf Jacques-Yves Cousteau, de literatuurhistoricus Pierre de Boisdeffre, de schilder Théodore Géricault, de componist Albert Roussel, de romancier Anatole France, de toneelauteur Edmond Rostand, de modeontwerper Christian Dior, generaal en president Charles de Gaulle, de oorlogspiloot Georges Guynemer die op 11 september 1917 omkwam in Poelkapelle en waarover de Vlaamse professor Herman Uyttersprot zijn laatste artikel schreef. Vergeten we niet oud-minister Pierre-Christian Taittinger, familie van het beroemde champagnehuis. En last not least…Maurice de Guérin.
Op weer andere rijen tafels versierd met in de wind wapperende papieren tafellakens staan de glazen. Champagneglazen, minder kan niet voor een bicentenaire. We drinken Taittinger, uiteraard. We drinken tegen de sterren op. We praten met oude oud-leerlingen. En met de archivaris van het college, een stokoude, keurige geklede heer. Over Maurice de Guérin, uiteraard.
Vie romantique
Tussen de rue Lepic en de rue des Abesses gaat mijn hart sneller kloppen. Mijn oog valt op het straatnaambord rue de Joseph de Maistre. Louter toeval. Henriette-Marie de Maistre, een jonge gehuwde vrouw voor wie het hart van Guérin passioneel op hol sloeg, was een nichtje van de beroemde anti-revolutionaire filosoof…Vooruit nu maar, Sherlock Holmes, neem je vergrootglas en ga op zoek naar alle straten, pleintjes en plaatsen waar Maurice zijn sporen drukte. Bedenk een romantische route door de lichtstad.
In de rue Chaptale, niet ver van de Moulin Rouge, bezoeken we de George Sand-tentoonstelling in het mooie Musée de la Vie Romantique. Ik heb een boontje voor George Sand, geen groot schrijfster maar wel een grote literaire persoonlijkheid. En meer. Ik ben haar dankbaar. Sand was het die Maurice de Guérin heeft ontdekt. In Revue des deux mondes (1840) stelt zij hem een jaar na zijn dood aan het Franse leespubliek voor met een ruime introductie en de eerste publicatie van Le Centaure. Nauwelijks stap ik over de drempel van dit museum, het voormalige atelier van Ary Scheffer, een Nederlands schilder en vriend van George Sand, of mijn oog valt op een prachtige tekening van Delacroix. De tekening van een…kentaur.
Een meneer van marmer
ʹs Namiddags vallen we opnieuw van de ene verwondering in de andere. Het liefst had ik de cimétière Père Lachaise bezocht. Maar we zijn nu eenmaal in de omgeving van de cimétière de Montparnasse. We bereiken de uitgestrekte begraafplaats langs de ingang van de Boulevard Edgar-Quinet, dicht bij de boulevard de Raspail. Deze begraafplaats is een van de grootste van Parijs en werd in 1824 in gebruik genomen. We vinden het graf van Baudelaire, passeren voorbij het graf van de moderne toneelschrijver Ionesco, van de zanger Gainsbourg en van de uitgever Hachette.
Plots staan we voor het protserige zerk van een zekere Honoré Champion. Ik draag die dag een groene shirt met daarop de witte letters Champion. Mijn vriend Joël, een voortreffelijk fotograaf, ziet wat ik zie en zegt: Hedwig, ga eens zitten op dat zerk. En ik neem plaats voor deze marmeren meneer met marmeren haren en een marmeren strik. Hij staat afgebeeld voor een marmeren bibliotheek, half versluierd achter een marmeren gordijn. Hij leest aan een marmeren tafeltje in een marmeren boek. Pas als ik terug in Oostende ben, weet ik wie die man van marmer is en besef ik het belang van die foto. Honoré Champion, ontdek ik, is de uitgever van de eerste biografie van Maurice de Guérin. De biografie geschreven door Abel Lefranc (zie boven). Henri Champion is een van Frankrijks belangrijkste wetenschappelijke uitgevers en had (heeft) zijn boekhandel-drukkerij op de Quai Malaquais 5. Champion is bovendien de uitgever van het recentste belangrijke werk over Maurice de Guérin met als auteur Marie-Cathérine Huet-Brichard, maître de conférences à l’Université de Toulouse le Mirail.^
Hedwig Speliers
@
Met de rubriek 'PARLAN.DOC' wil Parlando! één Vlaamse dichter(es) een maand lang speciale aandacht schenken. Elke week wordt minstens één bijdrage van hem/haar verwacht. Het PARLAN.DOC-archief is hiernaast na te gaan. Peter Theunynck gaf het estafette-stokje door aan Hedwig Speliers. Dit is zijn derde bijdrage.
Labels: Parlan.doc
<< Home