vrijdag, oktober 12, 2007

PARLAN.DOC (25)

Over beginregels

Beginregels zijn wonderlijk. Vaak zijn ze er ineens. Terwijl je je onder de douche inzeept of door een landschap wandelt, floep, gaat ineens ergens het licht aan, valt zo’n beginregel uit de lucht. Of liever, borrelt hij op uit het beeldenarsenaal dat ergens diep in je onderbewuste is opgeslagen. Als je hem niet meteen noteert, ben je hem zo weer kwijt. Vaak hoef je er niet veel aan te doen. Beetje polijsten misschien en hij zit perfect.

Beginregels zijn vaak de mooiste regels. De zuiverste, de puurste, de beeldendste. De daarop volgende regels zijn meer het resultaat van werken, sleuren, slijpen, schaven. Gelukkig krijg je tijdens dat proces ook nog wel eens een goddelijke inval. Hoe meer, hoe sterker je gedicht wordt.

Fantastische beginregels: Karel van de Woestijne had er een patent op. Een heel gedicht van hem is soms te zwaar op de hand. Vaak schetste hij na die beginregel in een paar trekken een soort outline in zijn zakboekjes. Die vulde hij dan later al werkende in. Soms lijkt het daardoor soms een beetje maakwerk. Maar die beginregels, mensen is dat smullen!

Zal ik er een paar doen?

“Wij zijn nog niet genezen van onze oogen”

“Gij zijt de hond niet aan de deur van uw geluk”

“Dees heele liefde is heen gegaan/ gelijk een veege morgen-maan”

“De zee wacht. Maar ik doe mijn deure dicht”

“De zon ligt in mijn linker-hand”

“Ik kom alleen, bij nacht, in deze zee-stad aan.”

Van de Woestijne was zich bewust van de kwaliteit van zijn beginregels, van hun zuiverheid, van hun kracht. In een lezing “Wat is poëzie” die hij in 1927 in Utrecht en Brussel hield, spreekt hij van “dat schoone, onwillekeurig uit ons opgerezen beeld” en hij verzint er de term “vers pur” voor. Het vers in zijn zuiverste vorm. Waar de goddelijke vonk op de dichter overslaat, ontstaat het.
Het is niet zuiver goddelijk en niet zuiver menselijk. Het is een combinatie van beide. Zo omschrijft hij het zelf: “Beeld: hijgend danser tussen God en mij”.

Waar de goddelijke inspiratie en het métier van de dichter samengaan, krijg je gedichten die zich loszingen van het moment (waarop ze uit de hemel vielen) en van de maker (die ze polijstte), zodat ze autonoom worden en sterk genoeg zijn om op eigen kracht verder te kunnen. “Warling die zuigt haar-zelf een eigen schroef, - en/ Géén stoelken, danser, daar, bij God, bij mij…” om het met de woorden van Van de Woestijne te zeggen.

Van de Woestijne waagde zich ooit aan een experiment: een bundel maken met, jawel, alleen beginregels. Dat is de bundel Substrata (1924). In het pas verschenen Verzameld Dichtwerk (Delta/Lannoo) kreeg elk van die kortgedichten (net als in de oorspronkelijke uitgave) een eigen bladzijde. Er is dus veel wit rond. Dat verdienen die gedichten. Zo krijgen ze alle ruimte om te dansen.

Laat ik zo’n regel citeren:

“Want niets, dat dieper mij beroert, dan rozen.” [ik noem dit versie 2]

Een simpel regeltje, denk je. Tot je het van dichterbij bekijkt. In een zakboekje van 1917 vond ik de oorspronkelijke inval, waarop het gebaseerd is.

“Ik weet dat niets mij dieper stemt dan rozen” [ik noem dit versie 1]

Van de Woestijne schaafde er nog een beetje aan, totdat het een vers was, dat voor altijd op zijn eigen benen kon staan.

Laat ik de twee versies even vergelijken. Dan zie je beter wat er speciaal is aan: “Want niets, dat dieper mij beroert, dan rozen”.

In beide versies zit het ritme goed: ze bestaan uit een vijfvoetige jambe. In allebei staat ‘mij’ centraal: in versie 1 is ‘mij’ het vijfde woord in een regel van negen woorden; in versie 2 is ‘mij’ de zesde lettergreep uit een regel van 11 lettergrepen. Beide versies eindigen op ‘dan rozen’.

Waarom ik versie 2 een stuk sterker vind dan versie 1? Laat even de bijzin weg, wat houd je dan over?
in versie 1: ‘Ik weet’
in versie 2: ‘Want niets dan rozen’ . Dat is de essentie. Niets gaat boven rozen voor Van de Woestijne. Het woord niets – een belangrijk woord in dit kortgedicht – krijgt in versie 2 ook een prominentere plaats.

Qua architectuur (Van de Woestijne was een fan van symmetrie), zit versie 2 beter in elkaar. Hij kiest hier voor een perfecte 2 – 4 – 2 opstelling (twee woorden voor de komma, vier tussen de komma’s en twee na de komma).

Door het weglaten van ‘Ik weet’ is het dichterlijke ‘ik’ in versie twee nog enkel aanwezig als lijdend voorwerp van de beroerende activiteit die van de rozen uitgaat. Ook dat is sterker. Dat lijdende voorwerp zit bovendien pal in het hart van de versregel.

Ook klanktechnisch steekt versie 2 boven versie 1 uit. De emotie die hij krijgt bij het zien van rozen wordt uitgedrukt met een werkwoord waarin de R van Rozen prominent (tweemaal) aanwezig is: beRoeRt. De regel allitereert overigens heel krachtig: diepeR mij beRoeRt dan Rozen. De rilling die het beroeren teweeg brengt, hoor en voel je diep in je als je deze regel leest: ze barst als het ware open in het woord ‘rozen’. Op een cruciale plek in versie 2 zit ook nog een binnenrijm verstopt: DIEPER MIJBER.

Conclusie:
Waar de dichter inspiratie (beeldkracht) en technisch vakmanschap combineert, ontstaan puntgave regels.

De beginregels van Van de Woestijne slepen je mee in een fascinerend klanken- en beeldenuniversum. Erger je niet aan soms al te nadrukkelijk maakwerk, maar concentreer je op het vuurwerk! Je zult nog veel mooie momenten beleven.

Met dank aan Hans Groenewegen, met wie ik over deze regel per e-mail correspondeerde. Ik maakte dankbaar gebruik van zijn inzichten.

Wie meer wil weten over Substrata kan ik twee publicaties aanbevelen:
1. A.M. Muschoot, H. Vandevoorde en H. Groenewegen (red.), Al ben ik duister, ‘k zet me glanzend uit. Over Karel van de Woestijne, Groningen 2007. Groenewegen publiceerde daarin een beklijvend stuk over Substrata, getiteld: “Tant pis voor wie ons onder den grond niet volgen kan.”

2. Het Van de Woestijne-nummer van het tijdschrift Revolver. Rutger H. Cornets de Groot, Maarten De Pourcq en Herlinda Vekemans laten er hun licht schijnen op deze merkwaardige bundel.

Antwerpen, 12 oktober 2007
Peter Theunynck
@

Met de rubriek 'PARLAN.DOC' wil Parlando! één Vlaamse dichter(es) een maand lang speciale aandacht schenken. Elke week wordt minstens één bijdrage van hem/haar verwacht. Het PARLAN.DOC-archief is hiernaast na te gaan. Hilde Keteleer gaf het estafette-stokje door aan Peter Theunynck. Dit is zijn tweede bijdrage.