PARLAN.DOC (27)
Christine D’haen en de Koetsier van de Dood (1)
Wat is de mooiste zin van Herman Melville in zijn monumentaal meesterwerk Moby-Dick or The Whale? Moeilijk te zeggen, want het wemelt in dit boek (voor mij een bijbelboek) van prachtige volzinnen. Maar misschien deze van het honderdenzevende hoofdstuk ‘The Carpenter’ op pagina 624 : “Seat thyself sultanically among the moons of Saturn, and take high abstracted man alone; and he seems a wonder, a grandeur and a woe.” (London : Collector’s Library, 2004). Een prachtige boekuitgave met aan nawoord van Nigel Cliff en op het omslag de niet onbelangrijke mededeling : Complete & Unabridged.
Ook Christine D’haen, onze oudste en grootste nog in leven zijnde dichteres (hoewel Lucienne Stassaert, Aleidis Dierick en Lut de Block haar soms heel even doen vergeten), schrijft soms machtig mooie zinnen. Zo werd zij recentelijk verleid tot een schriftelijk interview met Margot Vanderstraeten dat verscheen in de krant De Morgen van 21 november 2007. We zien op pagina 4 van de boekenbijlage ‘Uitgelezen’ een foto van deze dichteres die dateert van 1966 toen zij nog recht tegenover mij woonde in de Jeruzalemstraat (nu woont zij al vele jaren in een huis op de Nieuwe Gentweg) van mijn oude en vochtige geboortestad Brugge. En het is zeer zeker een mooie foto. Maar waarom die foto uit een ver verleden? Ik weet het : uit begrijpelijke (vrouwelijke) ijdelheid en uit angst voor de Dood. Toch zegt (of beter schrijft) zij opnieuw een paar opmerkelijke uitspraken of statements die geen enkele poëzielezer en poëzieliefhebber onbewogen en onberoerd achterlaten. En ik geloof dat ik niet anders kan dan honderd procent achter haar staan of geheel en al akkoord wil en moet gaan omdat zij naar mijn onbescheiden mening grotendeels gelijk heeft. En ik geef maar één voorbeeld of citeer haar slechts éénmaal : “Het begrip poëzie is dood. De idee zelf is verdwenen. Dat lijkt tegenstrijdig met de realiteit, want er wordt op dit moment onnoemelijk veel ‘poëzie geschreven en ‘aan poëzie gedaan’. Er zijn stadsdichters. Er zijn de Nachten van de Poëzie. En aan gedichtendagen ontbreekt het evenmin. Maar poëzie is een moeilijk metier. Ze is niet : een goed idee, een grapje, of wat losse flodders.“ En ik herhaal het hier nogmaals zij heeft verdomme groot gelijk. Wie de Poëziekrant openslaat moet wel denken dat er alleen al in Vlaanderen honderden en honderden dichters zijn. Ik zie zelfs hele families : broers en zusters of echtparen die samen aan het dichten zijn
geslagen. Om nog niet te spreken van onze politici (Mark Eyskens in Het Laatste Nieuws of Herman van Rompuy die in volle regeringscrisis haast elke dag een haiku schrijft!). Terwijl de echte dichters die al jaren lezen en studeren meer en meer verdrongen of verzwegen worden. Toch kon de door mij bewonderde Christine D’haen het ook dit keer niet laten en fulmineert zij (als Gentse die bijna haar hele leven al in Brugge woont) opnieuw tegen mijn geboortestad. En komt opnieuw haar wat belachelijke en onbegrijpelijke obsessie naar boven : de stront en het lawaai van de op de straatstenen ratelende koetsen en koetsiers. En dit keer zal ik haar niet citeren… Maar misschien kan zij mijn laatste of meest recente Brugge-gedicht even lezen. Omdat daarin de onvermijdelijke koets (of fiacre) een niet onbelangrijke rol speelt. Ik ben een geboren en getogen Bruggeling (geen Bruggenaar!) en ben zelfs lid van de vereniging BBB (Bruggelingen buiten Brugge), en dit niet geheel terzijde. En heb dit gedicht ooit opgedragen aan mijn stadgenoot Jean Pierre Dumoulin, maar misschien had ik dit gedicht toch beter aan Christine D’haen opgedragen om haar te bevrijden van haar (ook en vooral voor haar) pijnlijke obsessie.
BACK IN TOWN
Weer flaneer ik door de hypocriete straten
en met een wagenwijde zwier zwaai
ik tot bij een open koets met een grijnzende
koetsier. En staar dan aapachtig
als een bonobo naar een vrouw in kimono.
Stap na stap herken ik de stegen,
maar ik haat deze winkelstraat
en wil wild plassen op een plein
waar de gevels blinken en de tegels
van het plaveisel ook goed stinken.
Even sta ik stil bij mijn zwaar verstoorde leven
en zelfs bij dat van Docre,
die satanische kanunnik,
maar boven die oude donkere crypte weerklinkt
een rauwe ondergronds gesmoorde kreet.
(uit Gestolen lucht, Gent : PoëzieCentrum, 2006)
Maandag 3 december 2007,
Hendrik Carette
@
Met de rubriek 'PARLAN.DOC' wil Parlando! één Vlaamse dichter(es) een maand lang speciale aandacht schenken. Elke week wordt minstens één bijdrage van hem/haar verwacht. Het PARLAN.DOC-archief is hiernaast na te gaan. Hedwig Speliers gaf het estafette-stokje door aan Hendrik Carette. Dit is zijn eerste bijdrage.
Wat is de mooiste zin van Herman Melville in zijn monumentaal meesterwerk Moby-Dick or The Whale? Moeilijk te zeggen, want het wemelt in dit boek (voor mij een bijbelboek) van prachtige volzinnen. Maar misschien deze van het honderdenzevende hoofdstuk ‘The Carpenter’ op pagina 624 : “Seat thyself sultanically among the moons of Saturn, and take high abstracted man alone; and he seems a wonder, a grandeur and a woe.” (London : Collector’s Library, 2004). Een prachtige boekuitgave met aan nawoord van Nigel Cliff en op het omslag de niet onbelangrijke mededeling : Complete & Unabridged.
Ook Christine D’haen, onze oudste en grootste nog in leven zijnde dichteres (hoewel Lucienne Stassaert, Aleidis Dierick en Lut de Block haar soms heel even doen vergeten), schrijft soms machtig mooie zinnen. Zo werd zij recentelijk verleid tot een schriftelijk interview met Margot Vanderstraeten dat verscheen in de krant De Morgen van 21 november 2007. We zien op pagina 4 van de boekenbijlage ‘Uitgelezen’ een foto van deze dichteres die dateert van 1966 toen zij nog recht tegenover mij woonde in de Jeruzalemstraat (nu woont zij al vele jaren in een huis op de Nieuwe Gentweg) van mijn oude en vochtige geboortestad Brugge. En het is zeer zeker een mooie foto. Maar waarom die foto uit een ver verleden? Ik weet het : uit begrijpelijke (vrouwelijke) ijdelheid en uit angst voor de Dood. Toch zegt (of beter schrijft) zij opnieuw een paar opmerkelijke uitspraken of statements die geen enkele poëzielezer en poëzieliefhebber onbewogen en onberoerd achterlaten. En ik geloof dat ik niet anders kan dan honderd procent achter haar staan of geheel en al akkoord wil en moet gaan omdat zij naar mijn onbescheiden mening grotendeels gelijk heeft. En ik geef maar één voorbeeld of citeer haar slechts éénmaal : “Het begrip poëzie is dood. De idee zelf is verdwenen. Dat lijkt tegenstrijdig met de realiteit, want er wordt op dit moment onnoemelijk veel ‘poëzie geschreven en ‘aan poëzie gedaan’. Er zijn stadsdichters. Er zijn de Nachten van de Poëzie. En aan gedichtendagen ontbreekt het evenmin. Maar poëzie is een moeilijk metier. Ze is niet : een goed idee, een grapje, of wat losse flodders.“ En ik herhaal het hier nogmaals zij heeft verdomme groot gelijk. Wie de Poëziekrant openslaat moet wel denken dat er alleen al in Vlaanderen honderden en honderden dichters zijn. Ik zie zelfs hele families : broers en zusters of echtparen die samen aan het dichten zijn
geslagen. Om nog niet te spreken van onze politici (Mark Eyskens in Het Laatste Nieuws of Herman van Rompuy die in volle regeringscrisis haast elke dag een haiku schrijft!). Terwijl de echte dichters die al jaren lezen en studeren meer en meer verdrongen of verzwegen worden. Toch kon de door mij bewonderde Christine D’haen het ook dit keer niet laten en fulmineert zij (als Gentse die bijna haar hele leven al in Brugge woont) opnieuw tegen mijn geboortestad. En komt opnieuw haar wat belachelijke en onbegrijpelijke obsessie naar boven : de stront en het lawaai van de op de straatstenen ratelende koetsen en koetsiers. En dit keer zal ik haar niet citeren… Maar misschien kan zij mijn laatste of meest recente Brugge-gedicht even lezen. Omdat daarin de onvermijdelijke koets (of fiacre) een niet onbelangrijke rol speelt. Ik ben een geboren en getogen Bruggeling (geen Bruggenaar!) en ben zelfs lid van de vereniging BBB (Bruggelingen buiten Brugge), en dit niet geheel terzijde. En heb dit gedicht ooit opgedragen aan mijn stadgenoot Jean Pierre Dumoulin, maar misschien had ik dit gedicht toch beter aan Christine D’haen opgedragen om haar te bevrijden van haar (ook en vooral voor haar) pijnlijke obsessie.
BACK IN TOWN
Weer flaneer ik door de hypocriete straten
en met een wagenwijde zwier zwaai
ik tot bij een open koets met een grijnzende
koetsier. En staar dan aapachtig
als een bonobo naar een vrouw in kimono.
Stap na stap herken ik de stegen,
maar ik haat deze winkelstraat
en wil wild plassen op een plein
waar de gevels blinken en de tegels
van het plaveisel ook goed stinken.
Even sta ik stil bij mijn zwaar verstoorde leven
en zelfs bij dat van Docre,
die satanische kanunnik,
maar boven die oude donkere crypte weerklinkt
een rauwe ondergronds gesmoorde kreet.
(uit Gestolen lucht, Gent : PoëzieCentrum, 2006)
Maandag 3 december 2007,
Hendrik Carette
@
Met de rubriek 'PARLAN.DOC' wil Parlando! één Vlaamse dichter(es) een maand lang speciale aandacht schenken. Elke week wordt minstens één bijdrage van hem/haar verwacht. Het PARLAN.DOC-archief is hiernaast na te gaan. Hedwig Speliers gaf het estafette-stokje door aan Hendrik Carette. Dit is zijn eerste bijdrage.
Labels: Parlan.doc
<< Home